Het Leven der Dieren (Illustrated)

Het Leven der Dieren (Illustrated)

by Alfred Edmund Brehm
Het Leven der Dieren (Illustrated)

Het Leven der Dieren (Illustrated)

by Alfred Edmund Brehm

eBook

$1.99 

Available on Compatible NOOK devices, the free NOOK App and in My Digital Library.
WANT A NOOK?  Explore Now

Related collections and offers

LEND ME® See Details

Overview

De naam Amphibia („aan weerszijden”—zoowel in ’t water als op het land—„levende”) of Tweeslachtigen werd door Linnaeus, den grondlegger van de hedendaagsche wetenschappelijke dierkunde, gekozen tot aanduiding van een groep van Gewervelde Dieren, die men vroeger deels tot de „Viervoetigen”, deels tot de „Wormen” rekende. Cuvier verving den naam Amphibia door dien van „Kruipende Dieren”—„Reptilia”. Latere onderzoekers hechtten aan de verschillen van vorm, van lichaamsbouw en vooral van ontwikkelingsgang, die bij deze wezens voorkomen, grootere waarde dan hieraan tot dusver was toegekend en verdeelden hen in twee klassen, die zij met de reeds vroeger uitgedachte namen „Reptiliën” of „Kruipende Dieren” en „Amphibiën” of „Tweeslachtige Dieren” bestempelden. Deze verdeeling wordt tegenwoordig algemeen aangenomen. De scheiding tusschen beide groepen is zelfs scherper geworden: de klasse van de Kruipende Dieren wordt nog tot de Hoogst ontwikkelde Gewervelde Dieren gerekend, terwijl de Amphibiën met de Visschen als de Laagst ontwikkelde groep van de eerste en belangrijkste hoofdafdeeling van het dierenrijk worden beschouwd.

De Kruipende Dieren (Reptilia) zijn „koudbloedige” Gewervelde Dieren, die in alle levenstijdperken door longen ademen, dus geen gedaantewisseling ondergaan, een hart bezitten, waarvan de voorkamers of boezems meestal volledig, de kamers daarentegen meestal onvolledig gescheiden zijn en welker lichaam bekleed is met door de huid gevormde schubben en platen van hoorn of van hoorn en been. Met de uitdrukking „koudbloedig” wordt bedoeld, dat de temperatuur van het bloed steeds afhangt van die der omgeving en slechts weinig hooger is dan deze; men zou ze dus eigenlijk „dieren met veranderlijke temperatuur” moeten noemen. De gestalte der Kruipende Dieren is zeer verschillend; sommige hebben een rondachtig of schijfvormig afgeplat lichaam, bij andere is het in de lengte gerekt en wormvormig; bij gene wordt het gesteund door pooten, bij deze niet; pooten vindt men ook bij die, welke den overgang vormen tusschen de genoemde uitersten. De hals is bij sommige zeer kort en onbeweeglijk, bij andere lang en buigzaam. Zij, die met pooten voorzien zijn, hebben er gewoonlijk vier.

Het geraamte van de Kruipende Dieren is bijna geheel verbeend; het biedt echter, wat de samenstelling der deelen betreft, zooveel verscheidenheid aan, dat er weinig in ’t algemeen van gezegd kan worden. De schedel is min of meer afgeplat; veel sterker ontwikkeld dan deze afdeeling van het skelet is dat van ’t aangezicht en meer bepaaldelijk dat van de kaken.

De wervelkolom is bij allen verbeend en duidelijk in wervels gescheiden; hun aantal wisselt in verband met de lichaamslengte buitengewoon sterk af; bij de Schildpadden bedraagt het weinig meer dan 30, bij sommige Slangen daarentegen meer dan 400. Het aantal ribben varieert eveneens zeer sterk; deze beenderen zijn steeds zeer volkomen ontwikkeld, bij de Slangen zelfs tot op zekere hoogte volkomener dan bij de overige dieren daar zij in alle richtingen bewogen kunnen worden, bij de Schildpadden daarentegen vergroeien zij onderling en maken een hoofdbestanddeel uit van het beenig rugpantser.

De mond is op zeer verschillende wijzen gewapend. De Schildpadden hebben geen tanden: scherpe hoornlijsten bekleeden bij haar de randen der kaken; bij de overige leden der klasse is het aantal tanden meestal aanzienlijk en zijn niet slechts de kaakbeenderen, maar soms ook de gehemeltebeenderen, vleugelbeenderen (zelfstandig geworden deelen van het wiggebeen) en het ploegschaarbeen er mede bezet. Bijna algemeen dienen de tanden uitsluitend voor het grijpen en vasthouden, zelden voor het fijnmaken van het voedsel.

Ook de spijsverteringsorganen zijn zeer ongelijk. Bij enkele Reptiliën, b.v. bij de Krokodillen, is de tong eenvoudig een vlakke verhevenheid op het midden van de onderkaak; bij andere, b.v. bij de Schildpadden, is zij vleezig, kort en dik; bij nog andere, de Hagedissen, nu eens eivormig plat, dan weer in een scheede besloten, soms geschikt om met kracht te worden uitgestoken, of, evenals die der Slangen, gevorkt, in 2 lange, draadvormige punten gesplitst. De Schildpadden onderscheiden zich door het bezit van een ondertongsklier, tal van Hagedissen en Slangen door de aanwezigheid van lipklieren. Vele Slangen hebben bovendien nog in de slaapstreek een groote klier, die bij de leden van verscheidene familiën gif afscheidt, dat door een buis aan een groeve op of aan een kanaal in de giftanden toegevoerd wordt. De wijde slokdarm kan zich bij eenige verbazend sterk uitzetten en gaat dan zonder scherpe begrenzing in de ruime, dikwandige maag over,

Product Details

BN ID: 2940148339663
Publisher: Lost Leaf Publications
Publication date: 02/04/2014
Sold by: Barnes & Noble
Format: eBook
File size: 7 MB
Language: Dutch
From the B&N Reads Blog

Customer Reviews